Stiltecoupé

Maandag 18.00 uur. Perron Amsterdam Amstel.
De trein naar Utrecht komt tot stilstand. De deur van het treinstel met de stiltecoupé stopt voor mijn neus. Jackpot voor de treinforens. Ik stap als eerste naar binnen en loop de trap op naar boven. Links, een plek, snel gaan zitten. Te lang aarzelen en alerte tegenliggers zijn een noodlottige combinatie, weet ik uit ervaring.
Het meisje naast me, ik schat haar een jaar of negentien, zit te bellen.
‘Wat nou half acht thuis man! Ik ben je hondje niet! Kankertyfus op!’ Even verderop in de stiltecoupé is nog een telefoongesprek gaande dat het overige deel van het treinstel van geluid voorziet.
‘Ja, die ouwe heks zit me boos aan te kijken! Ik zei het toch, het is een stiltecoupé!’, roept het meisje naast me. Ze bedoelt de vrouw van begin vijftig die tegenover me zit en de kwestie kennelijk al eerder heeft aangekaart.
Ik snap dat ik midden in de vuurlinie terecht ben gekomen. De reizigers aan de overkant van het gangpad veinzen desinteresse of beroepen zich op hun neutraliteit in het coupéconflict.
Het vulkaangesprek naast me gaat nog even door. Eerst in het Nederlands, dan in haar moedertaal – uit privacyoverwegingen, vermoed ik. Ik heb me intussen halfslachtig in het kamp van mijn overbuurvrouw gevoegd. Waarom ze niet op het balkon gaat bellen, vraag ik. Ze negeert me, ik ben een onbeduidend element, haar woede richt zich op de werkelijke vijand: de heks. ‘Bemoei je er niet mee! Ga zelf ergens anders heen!’ De vrouw antwoordt niet. Tot het inzicht gekomen dat zwijgen de beste optie is.
Plotseling zijn beide telefoongesprekken beëindigd. De rust blijkt van korte duur. De andere beller, leeftijdgenote van mijn buurvrouw, komt onze kant op. Ze draagt een grote modieuze zwarte bril op haar wipneus. De twee bellers, allebei long legged en gehuld in een superkorte strakke spijkerbroek blijken vriendinnen. Grote Bril gaat bij het raam recht tegenover haar maatje zitten en richt zicht op dwingende toon tot de gezamenlijke vijand. ‘Ze heeft ruzie met haar vriendje, dat snapt u toch? Ze doet normaal niet zo hoor!’
‘Weet je wat ik net heb gehoord’, antwoordt de vrouw kalm, ‘een goede vriend van me is overleden. En ik heb me hier stil gehouden.’
O,o…wat erg’, zegt Grote Bril. Zonder Bril mompelt wat.
Ze gaan op iets zachtere toon over tot een bilaterale evaluatie van het een en ander. ‘Dit kunnen wij niet, hè? Wij gaan gelijk schreeuwen’, zegt Grote Bril.
Het geraas komt nu van buiten. De brug over het Amsterdam-Rijn kanaal. We rijden Utrecht binnen.
‘We hebben een neger in de klas’, zegt Grote Bril even later. ‘Hij is kapot lekker.’
‘Die hebben een hele andere cultuur. Dat gaat niet met onze cultuur.’
‘Maakt me niets uit. Ik ga hem regelen. Ik heb wel behoefte aan een knuffel.’
‘Ja, een knuffel’, zegt Zonder Bril verlekkerd.
Ik vraag me af of ze straks wel om half acht thuis zal zijn.

4 gedachtes over “Stiltecoupé”

  1. Men wat kun jij schrijven: bundelen, boekje uitgeven, nog op de valreep als kerstkado te koop…….surely would buy one!
    groetjes, germine

Plaats een reactie